In september 1958 schreef Hopper aan Stephen Clark, zijn mecenas: "Ik ben erg blij dat je mijn schilderij Zonlicht in een kantine gekocht hebt. Ik denk dat het een van mijn beste werken is." Van jongs af aan was Hopper geïntrigeerd door mensen in restaurants in een stedelijke omgeving. Hij tekende zo'n tafereel al toen hij veertien jaar was. Er is weinig communicatie tussen de figuren in zulke alledaagse omgevingen, waarmee gesuggereerd kan worden dat er sprake is van een gebrek aan emotionele interactie in deze moderne tijden. Met Zonlicht in een kantine toont hij de ongemakkelijke spanning tussen een man en vrouw aan, die duidelijk van elkaar weten dat ze in dezelfde ruimte zitten, maar de aanwezigheid van de ander niet erkennen. Zoals op bijna al zijn schilderijen creëert Hopper een gespannen verstilling die op meerdere manieren uitlegbaar is.




Zonlicht in een kantine
olieverf op doek • 102,1 x 152,7 cm